Watersnood 1953: De Ramp in de Westhoek

2 February 2023, 11:50 uur
Columns
mainImage

Kan me nog goed herinneren dat er grote commotie in huis was en mijn vader en moeder aan de radio gekluisterd zaten. “Kijk maar naar het tunneltje”, zei mijn vader en toen ik uit de erker op ons huis aan de Bree (Zuid) keek zag ik dat het tunneltje vol water stond.

De krant

Toen ik naar buiten wilde zag ik dat ook de Bree onder water stond. Op mijn laarzen liep ik naar het Sandelingenplein en zag dat het water daar in de straten er achter wel een meter hoog stond.  “Voor die stakkers in Zeeland is het nog veel erger kreeg ik van mijn moeder te horen.” School was gesloten, zodat we de hele dag aan de radio zaten. Er was geen telefoon en voor nieuws waren we op de radio en de krant (Rotterdamsch Nieuwsblad) aangewezen. Normaal mocht ik gelijk de strip met Suske en Wiske bekijken, maar nu hadden mijn ouders de krant zelf direct nodig.

Vooral de foto van een helikopter maakte op mij grote indruk. Het menselijk leed, ging aan mij als zesjarige voorbij.

Zichtbaar leed

Toen mijn ouders in 1959 een deel van een huis in Burgh huurden, mochten we voor het eerst op Schouwen-Duiveland komen, via de pont bij het Zijpe. Op de weg naar Burgh zagen we nog de ruïnes van ingestorte boerderijen. We reden er zwijgend aan voorbij. Toen we op onze bestemming kwamen herhaalde mijn vader een al eerder uitgesproken waarschuwing: “Niet over de Ramp praten of er over vragen.”

Ik begreep later dat hij geen leed wilde oprakelen. Bij de dorpsjongens, met wie ik snel bevriend raakte, merkte ik ook iets van “daar praten we niet over”.

Oom Adrie

“Dat staat er nog dankzij Adrie van As” merkte mijn vader op toen we op de heenreis langs Serooskerke reden. Later in de week vroeg ik hem naar zijn opmerking. Ik was ondertussen twaalf en toen al geïnteresseerd in het verleden.

“Je oom Adrie heeft hier met zijn sleepboot caissons in het gat van de dijk gesleept en zo voorkomen, dat Serooskerke ook in de golven zou verdwijnen“ vertelde mijn vader met trots in zijn stem. Acht jaar geleden ben ik met mijn neef, die helemaal uit Australië gekomen was, naar de plek geweest waar die caissons nog steeds liggen. Ook hij was trots op zijn vader.

Voor en na de Ramp

Onze kinderen, mijn vrouw en ik hebben ooit besloten om een plek op een camping te reserveren om daar onze lange vakanties (onderwijs!) door te brengen. Om de toch af en toe ontstane verveling te doorbreken, ging ik regelmatig Haamstede in om met ouderen over hun verleden te praten; een gewoonte die ik al heel vroeg heb opgepakt. Ik merkte al snel iets bijzonders. In onze familie sprak men altijd over “voor de oorlog” en “na de oorlog”: in Zeeland was de historische cesuur “voor en na de Ramp.”

Toch merkte ik vaak terughoudendheid in het praten over de rampzalige gebeurtenissen van 1953. Soms verwees men me naar een monument op het kerkhofje van Burgh, waar een heel gezin van zes mensen begraven ligt, die in het nabij gelegen Burghsluis verdronken.

Schaamte

De dorpen Renesse, Haamstede en Burgh lagen zo hoog, dat het water er niet kon komen. Veel mensen uit omringende dorpen vluchtten naar de drogere gebieden van de “Westhoek”. Vaak werden ze gastvrij ontvangen, vooral door geloofsgenoten. Die zorgden voor eerste opvang, troost (*) en primaire voorzieningen. Dat ging goed, maar op de lange duur werden de verhoudingen gespannener. Soms ontstonden er ruzies en werden er vergoedingen voor verblijf gevraagd. Eén man c.q. familie kan geen goed meer doen, omdat men vond dat ze geprofiteerd hadden van de ellendige omstandigheden. Misschien dat jaloezie in de kleine gemeenschap hierbij een rol speelde, want niet iedereen kon wat bijverdienen. Eén van mijn getuigen sprak over schaamte over wat gebeurd is. Dat kan naast het niet willen oprakelen van verdriet een rol hebben gespeeld bij de zwijgzaamheid.

 

(*) Binnen strenge reformatorische kringen sprak men vaak over de straf van de Heere (psalm 94). Niet echt een troost voor de “gestraften.''