In de afgelopen maanden heb ik op mijn werk een soort dubbelfunctie gehad. In het begin van de week gaf ik les aan verzorgenden in opleiding. Dat deed ik in een verpleeghuis waar voornamelijk mensen met dementie woonden. Op andere dagen was ik bezig met het ontwikkelen van een opleiding voor studenten die in de kinderopvang willen gaan werken. Daarvoor had ik regelmatig overleg op een kinderopvang en liep ik rond tussen peuters. Van het einde van het leven naar het begin. Soms op dezelfde dag. Dat waren bijzondere momenten. Beide omgevingen kom ik ook tegen in mijn werk als raadslid. In de week waarin de wethouder de raad uitleg gaf hoe de gemeente aankijkt tegen samenwerking met kinderopvang en scholen (IKC), sprak ik ook iemand die zich bezig houdt met dagopvang voor mensen met dementie. Het is fijn dat je dan beide werelden kent.
Wat betreft beide werelden heb ik respect voor de professionals die daar werken. Veel mensen onderschatten hoeveel kennis nodig is om een goede verzorgende of pedagogisch werker te worden. In beide beroepen ben je steeds op zoek hoe je aansluit bij de belevingswereld van de ander, je zoekt hoe jij het best kan reageren om die ander gelukkig te maken. Je zoekt hoe je ontwikkeling kan stimuleren of tenminste zoveel mogelijk behouden. Verzorgende zijn is daarom zoveel meer dan billen wassen. Pedagogisch werk is zoveel meer dan oppassen. In een tijd als deze zie ik dat steeds meer mensen zich dat bewust zijn. Menig ouder beseft na al die weken thuis werken met de kinderen om zich heen dat die pedagogisch werker meer deed dan snotneuzen afvegen. We zijn onder de indruk hoe verzorgenden in de gesloten zorginstellingen of eenzame huizen keihard werken om ouderen een waardig leven te bieden. Hoopvolle tekenen wat mij betreft. Een goede start bij het begin van ‘t leven en een respectvol en waardig laatste stuk van het leven: ik ben blij dat ik mij voor beiden hard mag maken. In mijn werk en in de raad.