Bang in het donker

30 July 2018, 18:40 uur
Columns
mainImage
Digitaal Dagblad
Afbeelding is niet meer beschikbaar

Ik moet u iets bekennen, maar u moet me beloven het niet verder te vertellen, anders durf ik me nooit meer ‘op dorp’ te vertonen.
Erewoord?
Als kind was ik bang in het donker.
Waarom?
Ja, dat weet ik niet. Waarom gaan sommige vrouwen op een stoel staan als ze een muis zien en er een man in de buurt is. En waarom zijn veel mensen bang voor totaal onschuldige, ja zelfs nuttige, beesten als spinnen?
Ik heb in mijn jeugd een poosje op de zolder, wij zeiden ‘de vliering’, geslapen omdat mijn ouders veel meer kinderen dan slaapkamers hadden. Vooral ’s winters kon het daar vlak onder die dikke balken met bedtijd akelig donker zijn.

De handelingen ’s avonds bij het naar bed gaan waren als volgt; Uitkleden voor de kolenkachel beneden (centrale verwarming had bijna niemand in die tijd), welterusten zeggen en de risicovolle tocht naar boven beginnen.
In de hal het licht beneden en licht boven op de overloop aandoen.
Even moed verzamelen.
Het licht in de hal weer uitdoen en zo snel mogelijk de trap op, weg van die donkere gang voordat ‘ze’ je benen konden grijpen. Het licht in de hal laten branden was ondenkbaar, brandende lampen kostten (en kosten nog steeds) geld. Ik had natuurlijk aan mijn ouders kunnen vragen het licht uit te doen als ik op de zolder aangekomen was maar het was mijn eer te na hen van mijn angst te vertellen.
Boven op de overloop aangekomen werd het pas echt link.

Ik kon vanaf daar het licht op zolder niet aandoen, het knopje daarvan had de ontwerper van ons huis in zijn onwetende voorzienigheid boven mijn bed geplaatst. Dus moest de deur van de vliering eerst open en na diep ademhalen het licht op de overloop uitgedaan worden waarna ik in één pijlsnelle ren de zoldertrap op vloog en vooral niet moest denken aan die harige graaiende handen met lange nagels die het vanuit de donkere schaduwen tussen de open treden door op mijn door de oorlog geteisterde witte spillebeentjes voorzien hadden.
Om deze loodzware tocht enigszins te verzachten lag er op de overloop op het naaimandje onder het lichtknopje een energiezuinige knijpkat. (vraag dat maar aan je vader of je opa)
Knijpkat pakken, even controleren; doet’ie het?
Licht op de overloop uit en wild knijpend in recordtempo de vijftien treden van die krakende trap op. Niet zelden kwam ik met geschaafde scheenbenen boven.
Boven gekomen met kramp in de duim met een snoekduik het bed in.
Hè, hè, het was weer gelukt.

Het gekke was dat zodra ik onder de dekens lag, ik het idee had dat me niets meer kon gebeuren, zolang ik tenminste mijn voeten maar binnenboord hield.
Waarom was ik bang in het donker, heb ik me later vaak afgevraagd.
Misschien wel omdat ik met woorden als; het donker, het duister, de nacht, de vorst der duisternis, opgroeide in de wetenschap dat dat allemaal foute dingen waren. En daar op die donkere vliering van vroeger kon ik bij wijze van spreken het geween en het tandengeknars van onder mijn bed vandaan horen klinken.
Gelukkig heb ik mijn angst voor het donker later overwonnen. Ik vond mijn beroep in de fotografie en bracht soms hele dagen door in de donkere kamer waar het veel nog donkerder was dan op die vliering van vroeger.
Daar ging ik mij op mijn gemak voelen, ja, ik werd zelfs een vriend der duisternis.
En dat schijnt nou ook weer niet goed te zijn.